Een versteend stukje geschiedenis in 'de Oude Stad' van Nijmegen
Aan de Waal achter de Hezelstraat en de Hessenberg bevolkten omstreeks 1400 niet alleen handelaren en ambachtslieden dit stadsdeel, maar ook de bewoners van een opmerkelijk aantal kloosters en andere godshuizen.
Veel straatnamen herinneren nog aan deze interessante historische periode in de geschiedenis van onze stad. Bijvoorbeeld: Papengas, Kloosterstraat, Begijnenstraat en Nonnenstraat. Helaas zijn er van al die godshuizen van toen nauwelijks nog zichtbare herinneringen in de Benedenstad overgebleven. Gelukkig is er een uitzondering: het voormalig St. Jacobsgasthuis, waarvan de kapel gespaard is gebleven.
Oude stadsdocumenten spreken van het "suncte Jacobs gasthuys tot Nymeegen geleegen in die Heesellstraat". Een gasthuis was van oorsprong een passantenhuis, dat wil zeggen een huis waar gasten zoals pelgrims en andere "trekkende lieden" voor een paar dagen op een veilig en verzorgd onderkomen konden rekenen. Geleidelijk aan raakten de gasthuizen echter steeds meer bevolkt met arme, hulpbehoevende poorters uit de stad zelf. De gasthuizen gingen daarmee ook een centrale rol spelen in de armenzorg.
Het St. Jacobsgasthuis was waarschijnlijk in de eerste plaats bedoeld voor de zorg en opvang van hulpbehoevende stadsbewoners (tegenwoordig een “verpleeghuis” genoemd). De zieken lagen in bedden met zicht op het altaar in de kapel. Gaandeweg bood de kapel ook plaats aan pelgrims naar uiteenlopende pelgrimsoorden (o.a. Santiago de Compostela, de bekende bedevaartplaats in het noordwesten van Spanje waarvan St. Jacobus de patroonheilige is).
Aan de priester Hendrick van Hovelwick wordt de stichting van het St. Jacobsgasthuis in 1438 toegeschreven. Pas na toestemming uit Rome kon een priester vast aan een godshuis worden verbonden. Wellicht dat in ditzelfde jaar de pauselijke toestemming is ontvangen.
Over de feitelijke behuizing van het St. Jacobsgasthuis is niet alles met zekerheid bekend. Het ommuurde terrein van het complex strekte zich, achter de Hezelstraat langs, uit tot aan de Bottelstraat/Kloosterstraat. Aan het St. Jacobsgasthuis was een armenhof verbonden. Dit bestond vermoedelijk uit een twaalftal eenpersoonshuisjes, zes voor mannen en zes voor vrouwen. Aannemelijk is dat de "kamerkens“ waarvan in de documenten sprake is, feitelijk "chambrettes" waren: door wanden en gordijnen afgescheiden slaapgelegenheden op een gemeenschappelijke slaapzaal. De zaal stond dan in open verbinding met de kapel.
Aan het gasthuis was ook een "beyer" of "beyert" verbonden, waar pelgrims gastvrij op een warme haard, een bord eten en een slaapplaats werden getrakteerd. Bekend is dat het gasthuis voor haar eigen huishouding beschikte over een maalderij en bakkerij, een grote moestuin, en een bierbrouwerij.
Toen de stad na een periode van godsdiensttwisten uiteindelijk moest capituleren voor Prins Maurits en werd ingelijfd bij de Zeven Verenigde Provinciën, mocht de katholieke godsdienst niet langer worden uitgeoefend. Het St. Jacobsgasthuis verloor daardoor zijn oorspronkelijke bestemming en werd voor allerlei andere doeleinden gebruikt. Tijdens de pestepidemieën, die vanaf 1348 over Europa rolden, werden de zieken verzorgd door de Zwarte Zusters, voor het laatst tijdens de pestepidemie van 1635.
Nadat in de kapel een glasblazerij gevestigd was - ondernemingen van onder andere Hopman Hendrik Heuck (tevens de uitvinder van de gierpont tussen Nijmegen en Lent) werd de kapel in 1670 verkocht aan een schoolmeester. Later werd het een opslagplaats voor hooi en turf. Uitgewoond als huurkazerne eindigde het als koeienstal en bovenwoning, totdat stadsarchitect ingenieur Deur in 1965 het kapelgedeelte van het St. Jacobsgasthuis dat nog overeind stond, restaureerde. Vanaf dat moment is het gebouw weer in gebruik als gebedsruimte, toegewijd aan de oudste Nijmeegse patroonheilige St. Geertrudis (in plaats van St. Jacobus).
Aan het eind van de 20e eeuw stond de kerkelijke functie opnieuw onder druk. Als een van de laatste religieuze overblijfselen uit het roemrijke kloosterleven van de Oude Stad betaalde ook de kapel helaas de tol van de naoorlogse verbrokkeling van het cultuurgoed in dit gedeelte van de Nijmeegse binnenstad.
Toch, wie goed kijkt naar de kapel en haar omgeving, ervaart hoe de geschiedenis hier goed werk heeft nagelaten: een stadspleintje met een religieus kleinood, een plek van bezinning van en voor iedereen. Een plaats met een monumentale en historische bebouwing waarin de kapel als cultureel element zich met eigen zeggingskracht uitspreekt.
Een initiatief in 1998 heeft geleld tot de oprichting van de Stichting 'Vrienden van de St. Jacobskapel'. Deze groep bestaat uit vrijwilligers, die zich in lijn met de Stichting Oude Stad inzet voor de rijke cultuurhistorie van dit stadsdeel. De 'Vrienden' maken zich in het bijzonder sterk voor het behoud en herstel van de religieuze functies van de kapel en voor de ontwikkeling van de mogelijkheden op cultureel-historisch gebied, zoals bijvoorbeeld het houden van exposities.